Vrouwenkledij

Kenmerkend voor de vrouwenstreekdrachten waren de kleurenpracht en de enorme verscheidenheid aan hoofddeksels. Vrouwen combineerden verschillende kleuren, bedrukte, effen en gestreepte stoffen tot een bont geheel. Een volledige kledij bestond uit onderkleren (blouse, onderbroek, kousen en onderrok), bovenkleren (jak, brede rokken, lange schort), schoenen of klompen, een hoofddeksel, een grote sjaal, een moederkestès en een kapmantel.

In de winter droegen ze een zware laken kapmantel en meerdere blouses en rokken boveneen, in de zomer lieten een rok en de sjaal uit. De zomerkapmantel was gemaakt in licht katoen.

De verschillende onderdelen van de vrouwenkledij:

1. De schoenen

2. De kousen

3. De onderbroek

4. De onderrok

5. De blouse

6. De jak

7. De rokken

8. De schort

9. De kapmantels

10. De hoofddeksels

11. Accessoires