Vrouwenkledij

Hoofddeksels

Vrouwen liepen nooit met het haar los. Ze droegen steeds een, hoofddeksel. Dat kon een eenvoudige hoofddoek zijn die onder de kin of achteraan in de nek werd samengebonden tot een kanten kap of een met zijden linten afgewerkte spaanhoed. De hoofddeksels waren regionaal bepaald en weerspiegelden ook de status van de draagster. Hieronder volgt een opsomming van de meest voorkomende hoofddeksels in Brabant.

  • Hoofddeksel verplicht
  • Model vrij te kiezen
  • Lange haren worden samengebonden en in de kap gestoken.

De verschillende modellen:

A) Zwart ondermutsje of kalotje

Onder haast elke katoenen of kanten kap werd een zwart ondermutsje gedragen, vervaardigd uit glanzend katoenweefsel om de duurdere kap te beschermen. Het bestond uit twee delen: een kruin die werd toegestropt met een lintje en vooraan een dubbelgestikte boord van 4 cm.

B) Sjaaltje

Stuk vierkantige stof, diagonaal dubbelgevouwen, achter het hoofd gebonden. De punt van het sjaaltje mag onder de knoop vastgemaakt worden of los hangen.

C) Hoofddoek

De hoofddoek was een groot vierkant stuk katoen ( meestal met opvallende kleur) of kasjmier dat op het hoofd gedragen en onder de kin werd vastgebonden ( meestal niet aansluitend). Vrouwen die op het land werkten, bonden hem in de nek. Hij werd ook dikwijls als bescherming over de kap gedragen.

D) Neusdoek

De neusdoek was een duurdere versie van de hoofddoek. Hij was vervaardigd uit (ongebleekt) witte, zwarte of crèmekleurige zijde en brede banden (machinale) kant in dezelfde kleur. Hij werd op dezelfde manier gedragen als de hoofddoek, maar nooit achteraan gebonden, of als onderdeel van de “Brabantse kap” (zie daar)

E) De Brabantse kap ( en neusdoek)

De Brabantse kap was een klein, plat mutsje dat enkel de bovenzijde van het hoofd bedekte en dat vastgespeld werd op de haarwrong. Hij werd vooraan versierd met opgenaaide kleurige stoffen of wassen bloempjes. Op de kap werd een dubbelgeplooide neusdoek gespeld waarvan de punten voor de schouders hingen. Dit was een hoofddeksel voor wie zich kant kon permitteren en kan niet gecombineerd worden met de arme kledij. De Brabantse kap was heel populair en de tweede helft van de 19de eeuw en werd nog tot aan WOII gedragen.

F) De spaanhoed

De spaanhoed was een hoed gevlochten van fijn stro met opstaande boord die het gezicht omkranst. Hij werd binnenin bekleed met lichtblauwe, bruine of groene effen of gebloemde zijde. De spaanhoed droeg soms als versiering nog twee brede loshangende zijden linten die minstens 10 cm breed en zowat 20 cm lang waren. Hij werd zowel over een klein (kanten) mutsje gedragen als over een lange vleugelmuts. De lange vleugelmuts ( niet toegelaten) werd voornamelijk in de provincie Antwerpen en Noord-Brabant (NL) gedragen en niet in Brabant (B)

De Leuvense variatie: Deze spaanhoed heeft een langere klep dan de traditionele spaanhoed. Kijk ook naar het typische achterste deel van deze hoed. Deze variant kan nog variëren naargelang de klep min of meer open staat.

G) Grote platte hoeden:

De gewone platte hoed werd eveneens uit gevlochten stro gemaakt. Hij had een diameter van ongeveer 50 cm.

De grotere versie van minstens 65 cm diameter werd uit zwarte vilt vervaardigd en diende vooral om manden op het hoofd te dragen.

H) Kanten kap of vleugelmuts of Brabantse trekmuts

Terwijl in de provincie Antwerpen kappen uit geborduurde tule (Lierse kant) werden gedragen met lange vleugels (Antwerpse vleugelmutsen niet toegelaten), droegen de vrouwen uit Brabant dikwijls kanten kappen met korte vleugels. Materiaal: ongebleekt wit of gekleurd ( eventueel met fijne tekening bedrukt) katoen of zijde, katoenen kant.

I) Werkmuts of koof

De werkmuts werd vervaardigd uit katoen (ongebleekt wit, ongebleekt wit met zwarte bolletjes, effen gekleurd of met fijne tekening bedrukt) en vond je in verschillende modellen, meestal zeer eenvoudig aan te maken.

J) Ronde muts

De ronde muts ( de “bonne femme ») is een cirkelvormige muts met kantje aan de rand. De muts wordt gestropt ter hoogte van de kant. Soms wordt het fleurig stroplintje bovenaan het hoofd gedragen i.p.v. in de nek.

Variatie: een variante van de ronde muts in een ovaalvormig (eivormig) hoofddeksel met eveneens een kant(je) aan de rand. Het breedste deel van het gefronst stuk komt aan de nek, terwijl het smalste deel bovenaan het hoofd komt.

K) Strak kapje

Dit kapje heeft een heel klein ronde koof en een heel brede brug die strak rond het hoofd zit. De brug wordt helemaal rond de koof genaaid. Het deel van de naad van de brug dat aan de koof grenst, wordt dichtgenaaid. Deze muts werd vooral gedragen met lange haren. De koof werd rond de haarwrong gebonden of vastgespeld. De linten aan de brug van het strak kapje hangen los op de schouders, of worden onder de kin vastgemaakt.

L) Kapje recht model

Idem als de Brabantse trekmuts maar zonder afgeronde flap. Met of zonder froddel. Materiaal: katoen, zijde, kant. Gekleurd of effen, zelfs met fijne tekening. Koof staat omhoog (stijven indien fijne stof of verstevigen met plakkatoen). De brug kan in breedte verschillen

Variatie:

· Met gekleurd lint als versiering: op de brug wordt een kleurrijk lintje genaaid, hetzij evenwijdig met de lengte van de brug, hetzij dwars over de brug.

· Brug van kap in smokwerk, kanten froddel. De brug van de kap wordt volledig in smokwerk bewerkt. De rand van de brug wordt met kant afgewerkt. Witte of gekleurde uitvoering mogelijk ( kant enkel aan witte kappen)

· Fijn katoenen kap met mooie kant als froddel + entre-deux broderie anglaise met lint. Op de rand van de brug wordt een entre-deux in broderie of kant genaaid, waardoor een wit of gekleurd lint getrokken wordt. De rand van de brug wordt met gefronste of geplooide fijne kant afgewerkt.

· In fijn katoen met verschillende lagen froddels. De rand van de rechte brug wordt met twee of meerdere lagen gefronste fijne kant afgewerkt.

M) Driehoekjesmuts

Platte koof gemaakt van patchwork van driehoekjes. Gekleurde linten worden door de stof van driehoekjes geweven. Rechte brug, maar eveneens met gekleurde linten doorgeweven. Het gekleurd lint wordt eveneens aan de rand van de brug genaaid om af te boorden. De rand van de brug wordt afgewerkt met een gefronst kantje

N) De froddelmuts:

Muts met smalle brug waaraan een froddel vastgemaakt is. Froddel: begint in het midden van de brug en eindigt breder aan de uiteinden. Koof staat omhoog. Katoen, fijn linnen, zijde, kant.

O) Pijpjesmuts

De pijpjesmuts was een (ongebleekt) witte muts met een volledige bol, rond het hoofd gebonden met (soms zeer brede) linten. Pijpjesplooien omringden het hoofd. Over de pijpjesmuts werd bijna altijd een hoofddoek gedragen.

P) Gekleurd kapje met strik

Geplooide koof, afgeronde flap. Aan de onderkant van de koof wordt een strik genaaid uit dezelfde stof als het kapje. De koof wordt vastgemaakt met linten aan de brug en gefronst met een koordje onderaan de koof.